-
1 Plan
〈m.; Plan(e)s, Pläne〉♦voorbeelden:den Plan haben, etwas zu tun • van plan zijn iets te doeneinen Plan verfolgen • met een plan bezig zijnjemanden auf den Plan rufen • iemand laten opdravenauf dem Plan sein • erbij zijn -
2 einen Plan nähren
-
3 Absicht
Absicht〈v.〉1 bedoeling, voornemen ⇒ plan, opzet, oogmerk♦voorbeelden:eine Absicht hegen • een plan koestereneine Absicht verfolgen • een doel beogenaus böser Absicht • met kwade opzetbei seiner Absicht bleiben • bij zijn voornemen blijvenin beleidigender Absicht • om te beledigenin bester Absicht • met de beste bedoelingsich mit der Absicht tragen, etwas zu tun • met het plan rondlopen iets te doenmit Absicht • met opzetohne böse Absicht • zonder kwade bedoelingen -
4 eine Absicht hegen
-
5 tragen
tragenI 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉2 drijven, jagen♦voorbeelden:das Eis trägt noch nicht • het ijs houdt nog niet, is nog niet sterk genoeg〈 figuurlijk〉 die tragende Idee • de basisidee, de fundamentele idee, gedachtegetragene Kleider • gebruikte, tweedehands klerenschwarze Kleidung, Schwarz tragen • in het zwart zijn, (gekleed) gaanein tragendes Tier • een drachtig dier〈 figuurlijk〉 schwer an einer Sache tragen • onder iets zwaar, veel te lijden hebbenetwas (immer, ständig) bei sich tragen • iets (altijd) bij zich hebbenZinsen tragen • rente opleveren♦voorbeelden:1 seine tragende Stimme • zijn ver dragende, krachtige stem♦voorbeelden: -
6 nähren
nährenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 sie nährt ihr Kind selbst • zij voedt, zoogt haar kind zelf2 das Land nährt seine Bewohner kärglich • dat land biedt zijn bewoners geen al te beste levensvoorwaarden♦voorbeelden:2 sich durch, mit, von seiner Hände Arbeit nähren • met het werk van zijn handen in zijn levensonderhoud voorzien
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский